Vandaag werd ik gewekt door een zacht getik van regen tegen het dak en tegen de ramen van onze octolodge. We wisten dat er een zwaar regenfront op komst zou zijn, maar dit was wel behoorlijke zeikregen. Het type dat niet te ontwijken is. Hoe je de grote druppels ook ontwijkt, dat kleine spul dringt overal tussen door en je wordt zelfs nat onder je kleren. Om de spullen toch droog in de auto te krijgen heb ik uiteindelijk de auto maar met haar kont richting de ingang van de hut geparkeerd. Konden alles mooi enkele reis de auto in. Ik was begonnen met een nieuwe indeling van de bagage in de auto, maar wat ik ook doe, er blijft te weinig ruimte voor Madelon die later per vliegtuig in Glasgow zal arriveren. Ze moet maar dwars boven op de bagage gaan liggen is de oplossing die Henriëtte me aanreikte 😉
Keurig voor elf zijn we de camping afgereden en in een standvastige stroom regen richting Islay afgereden. Het ging even een beetje fout nabij Glasgow, want daar was een nieuwe autoweg aangelegd en die was nog niet helemaal bekend bij de GPS van de auto. Vervolgens bleken wij een schiereiland opgereden te zijn waar we een pont moesten nemen naar de overkant. Daar we geen zin hadden om om te rijden, hebben we de overtocht maar aanvaard en meteen ook de tweede. Maar goed ook, want op deze manier waren we ruim op tijd bij de Ferry naar Islay, alwaar we nog een plekje konden bemachtigen voor de overtocht van half vier.
Aan boord hebben meteen van de gelegenheid gebruik gemaakt om te eten. Ik een Chicken-curry, waarbij een vriendelijke steward het volgende in mijn richting bleef herhalen: “It’s Spicy!”. Mijn response was hierop: “Not to Spicy?” Zijn reactie was hierop het gene hij dus bleef herhalen. Henriëtte nam een MacAndCheese en beide maaltijden werden geflankeerd door friet en in mijn geval een kop koffie. Lekker grote bak en goed te drinken, maar geen Dead-Eye kracht natuurlijk.
Eenmaal op Islay aangekomen begon de reis naar de camping, Kintra-farm genaamd. Terwijl we op de hoofdweg en enige weg richting Bowmore reden kwamen we al langs afslagen waar de borden richting de distilleerderijen Coal-Ila en Bunnahabain verwezen. Voordat we goed en wel in het plaatse Bowmore (ook de locatie van de gelijknamige distilleerderij) kwamen, mocht ik de hoofdweg af en richting Port-Ellen rijden (ook de locatie van de gelijknamige distilleerderij). Dit was een weg breed genoeg voor één voertuig maar er waren zat passeerplaatsen op de route. Met een rustig gangetje van 60mph (iets meer dan 100km/u) reden over dit weggetje gedurende zo’n 20 mile en we hadden maar één tegenligger. Het was druk voor Islay begrippen 😉 Vervolgens nog wat afslagen welke uitkwamen op de laatste en tevens doodlopende weg naar de camping. Naar mate de mijlen onder de banden doorrolde werd de weg steeds slechter. Al hobbelend en schuddend kwamen we op de camping aan.
In de receptie, (nou receptie?) een ruimte met daarin een twee wasbakken waar iemand druk doende was met de vaat, een tafel met twee stoelen, twee achter elkaar geplaatste machines, een van het type was en de andere van het type droog en een plank met daarop een papier waarop de nodige campinggasten zich hadden ingeschreven en een aan de muur gehangen tekening van de camping waar op allerlei locaties kleine papiertjes voorzien van punaises waren geprikt en minstens zo belangrijk een deurbel. Ik belde aan! Althans daar ga ik maar vanuit, want er was niets te horen. Na een lange tijd, de man die de vaat aan het doen was, was inmiddels klaar en vertrokken, kwam er een zeer oude man binnen. Die begon allerlei vragen te stellen over wat ik kwam doen en dat hem niets interesseerde behalve zijn beesten, hè … ???? Uiteindelijk kwam er uit een andere deur een minstens zo oud vrouwtje en stuurde de man weg en begon met het inschrijf ritueel. Alles ging op papier en met veel geschrijf en doorgekras werd de inschrijving uiteindelijk voor drie overnachtingen voltooid. Betalen kon daar alleen analoog en daar ik veel te weinig geld in mijn zak had, werd er uiteindelijk weer een hoop gekras en geschreven en had ik voor een nacht sowieso nog steeds twee pond te weinig. Dat mocht ik de volgende dag betalen, zei ze. Nu ging ze de camping uitleggen. Dat ik
niet links van de weg mocht kamperen werd slechts viermaal gemeld. Dat er watertap punten waren op de camping slechts driemaal. En dat ze water uit een put haalde dat werd behandeld en dat dat een maal per jaar werd gecontroleerd of deze voor consumptie geschikt was en dat het overige kraanwater waaronder dat van de vaat en de douche niet voor consumptie geschikt was, wel één keer. Jet en ik besloten om maar helemaal af te zien van de water en alleen gebruik te maken van flessenwater. Helaas was er geen elektriciteit en geen internet en het laden van telefoons was niet toegestaan!!! Hiermee begonnen voor ons dus drie dagen van radiostilte. Met de woorden, zoek maar een plekje, zijn we de camping op gereden. Het geheel was een zeer zeer winderig geheel en toen we eenmaal begonnen met het opzetten van de tent, was deze al meteen in de harde wind aan het plat waaien. Ik het even nagedacht over hoe ik dit het beste kon verhelpen en daar ik zo snel niets kon verzinnen ben ik uiteindelijk maar naar een ander plekkie gaan zoeken. Deze werd een klein stukje verder gevonden en, dat is het voordeel van onze tent, maakte we de tent los en verschoven deze naar de nieuwe locatie met bedden en al. Na een goede maaltijd was het bedtijd en dit werd een rumoerige nacht van veel wind en klapperend tentdoek onder het donderende geraas van de branding van de zee.